Florilegium
Bloemen laten zich niet regisseren
Over het Florilegium van Danielle Kwaaitaal
Door Arjan Peters
I
Distel. Papegaaitulp. Klaproos. Bosviool. Blauw druifje. Helleborus. Vrouwenmantel. Monnikskap. Mimosa. Sering. Bloemen van eigen bodem, onder water, door de seizoenen heen. Hollandser kan het niet. Tegelijk is dit hedendaagse Florilegium een zinsbegoochelende ervaring, een onderdompeling in een onbekend rijk, een verkenning van onze natuur die ook een verkenning van ons eigen binnenste lijkt te zijn. Bestaat de mens immers niet voor het grootste deel uit water?
Danielle Kwaaitaal (Bussum, 1964) heeft zo’n zeventig Nederlandse bloemen vastgelegd, tussen eind 2017 en eind 2018. Vanaf het begin had ze de naam voor de serie: Florilegium - letterlijk: bloemlezing, als genre in de oudheid al bekend, maar bloeiend vanaf de Middeleeuwen en vooral in de Gouden Eeuw. Geestelijken, en later adellijken en gefortuneerde zakenlieden die wilden pronken met hun bezit, lieten de fijnste bloemen vastleggen en inkleuren door professionele tekenaars en schilders, in schitterende en kostbare boeken. Drie dingen waar Hollanders goed in zijn - bloemen kweken, schilderen en zakendoen -, kwamen op die manier samen. Het Florilegium van Danielle Kwaaitaal is een nieuwe en vernieuwende loot aan een eeuwenoude en respectabele tak van kunst.
We zoeken de kunstenaar op in haar studio aan het NDSM-plein in Amsterdam-Noord. Daar vertelt ze dat dit project teruggrijpt naar het begin van haar carrière. In 1991 studeerde Kwaaitaal af aan de Rietveld Academie met de serie Bodylogos, een jaar later had ze haar expositie met Bodyscapes.
‘Het vrouwenlichaam was mijn eerste onderwerp. Meer in het bijzonder: de huid. Die van mezelf. Daar zoomde ik op in, om de huid in detail in kaart te brengen. Het was de eerste serie die ik maakte, met slechts één onderwerp.
‘De huid van dingen zie je in mijn werk steeds terugkomen. Het tactiele, het voelbaar maken. Door isoleren en inzoomen krijg je intimiteit met het onderwerp, anders dan wanneer je zonder ingrepen een beeld uit de werkelijkheid zou plukken.
Mijn carrière loopt bijna parallel aan de ontwikkeling van de digitale fotografie. Die begon eind jaren tachtig, toen ik nog studeerde, in het pre-photoshop-tijdperk. Ik was meteen gefascineerd door de mogelijkheid om in te grijpen in de werkelijkheid, op een manier die veel perfecter was dan met de aloude analoge fotografie kon. Paintbox, heette die professionele computer, die vooral werd gebruikt voor complexe foto-retouches in heel dure reclamecampagnes. Ik mocht daar een paar nachten op werken, als sponsoring voor mijn eindexamenproject.
Het was een bijna religieuze ervaring. Ingrijpen in beeld, zonder dat dat sporen achterliet. Dat vond ik zó iets moois. Ik gebruikte die mogelijkheid niet om het beeld te perfectioneren. Integendeel: ik zette het in om op een andere manier naar de werkelijkheid te kijken. Zo maakte ik bijvoorbeeld een heel groot veld, een stuk uitgesmeerde huid, met daarop allemaal tepels gemonteerd.
Mijn werk is sterk beïnvloed door het gebruik en de ontwikkeling van digitale media. Voor Florilegium heb ik mij verdiept in de diverse printtechnieken. De keuze van de papiersoort en het kleurgebruik zijn mede bepalend geweest voor de zachte uitstraling van het werk.
Ik werk met unieke oplagen, eenmalige afdrukken, unica. Dit werk zou met de hedendaagse technieken goed te reproduceren zijn. Maar dat doe ik niet. Dat heb ik zelf zo besloten. En het is ook een bevrijdende gedachte: het werk dat ik maak, wordt bepaald door wat er nú mogelijk is. De serie is af.
In het verleden heb ik wel werk in oplagen gemaakt, me toch een beetje laten verleiden door de markt, maar daar ben ik van teruggekomen. Het past bij mijn aandacht om een bloem optimaal in beeld te brengen, dat ik aan dat unieke karakter ook uitdrukking geef door een uniek werk te maken. En ik voel me er prettiger bij.’
De kunstenaarsloopbaan van Danielle Kwaaitaal begon met de huid. Al snel kwam daar water bij. ‘Inderdaad, ik heb in die begintijd ook al een serie gemaakt van onder water geschilderde landschappen met lichaamsdelen. Bubbling, heette die serie, gewoon nog met analoog gemaakte foto’s, die ik dan in digitale collages verwerkte. Water is essentieel. Voor mij is de zwaartekracht gewoon een belemmering. Onder water vallen tijd en ruimte weg. Het is een nieuwe dimensie, waar je volledig vrij bent. Een heel mooi afgebakend werkgebied ook. Water loopt als een rode draad door mijn oeuvre heen.
Een foto is een moment. Stilstand. Maar onder water is er altijd de suggestie van beweging, en van natuurlijke en absolute verstilling. Je hoort niks. In Florilegium zie je alleen die bloemen met hun blaadjes, met hun transparantie, die teerheid. Ze leiden hun eigen leven. Die kun je niet regisseren, want ze doen wat ze moeten doen. Ik werd uitgenodigd door deze bloemen, om ze te fotograferen zoals ze zelf zijn, ik mocht de performances van de bloemen bijwonen. Elke keer was ik weer geroerd door de schoonheid in dat stille water.’
‘Eind 2017 ben ik ermee begonnen. Het was een reactie op een project dat ik daarvoor had gedaan, met vrouwen die ik onder water fotografeerde en filmde in een heel groot springbassin. Een complex project, dat heel veel voorbereiding had gevergd. Na die serie had ik de behoefte om weer de intimiteit te voelen tussen mij en mijn onderwerp. Eén op één zijn. Vandaar ook dat ik mij beperk tot bloemen van Nederlandse bodem.
Het zwembad heb ik verkleind, zou je kunnen zeggen. Ik heb een aquariumbouwer gebeld en hem gevraagd om verschillende formaten watertanks. Degene die ik het vaakst heb gebruikt, meet ongeveer 70 x 70 centimeter, en is 1 meter hoog. Toen ben ik gaan experimenteren, eerst met zelf geplukte bloemen, en later kwam ik in contact met een bloemist die van veilingen voor mij steeds de mooiste exemplaren meenam. En de magnolia in de serie is door mijn vader speciaal voor mij opgekweekt.
De eerste bloem die ik heb vastgelegd was de helleborus, een winterbloem. Dat was meteen erg zoeken naar de goede compositie. Wanneer je ze in water onderdompelt, drijven die bloemen van nature meteen naar boven. Om dat te voorkomen, heb ik stukjes lood om de steeltjes aangebracht. Eenmaal op de bodem nemen ze moeiteloos hun natuurlijke houding aan.
Toen ik door het glas de ongehoorde frisheid van het groene blad van de helleborus zag, wist ik het. Dit blijft niet bij één bloem. Hier moet ik op doorgaan.’
II
In de klassieke oudheid en vroege Middeleeuwen zijn er al diverse florilegia verschenen; overzichtswerken van bloemen, planten en kruiden, die werden afgebeeld door middel van illustraties, dikwijls met de hand ingekleurd, van graveurs en aquarellisten. De Hortus Eystettensis uit 1613 is een ijkpunt. Apotheker en botanist Basilius Besler kreeg de leiding over dat Beierse project dat liefst zestien jaar in beslag nam, uitgevoerd in opdracht van een bisschop die stierf voordat het boek was voltooid. Daardoor heeft de opdrachtgever niet meer kunnen zien hoe schitterend de bloemen uit zijn tuin door verschillende kunstenaars waren afgebeeld. Voor het eerst werden de ‘plaatjes’ niet alleen gebruikt in een handboek dat bedoeld was als culinaire of medicinale gids, maar dienden ze tevens als verfijnde kunstwerkjes: op 367 pagina’s werden 1084 bloemen, kruiden en groenten afgebeeld tot in detail, en vaak op ware grootte.
Als in 1705 de van oorsprong Duitse entomologe en kunstenares Maria Sibylla Merian in Amsterdam haar hoofdwerk publiceert met schetsen en tekeningen van de Surinaamse flora en fauna, verklaart ze in het voorwoord dat ze de ‘Plaaten’ door de beroemdste meesters heeft laten snijden, en dat ze voor het beste papier heeft gezorgd, opdat ze ‘zo wel aan de Kenders der Kunst, als aan de Liefhebbers der Insecten en Planten plaisier en genoegen zoude geefen’.
Uiteraard kent Danielle Kwaaitaal deze voorgangers, en nog vele andere. Ze heeft de tekeningen van de Vlaamse graveur Adriaen Collaert (1560-1618) gezien, van rozen, akelei en cyclaam, die worden bewaard in het Rijksmuseum. Ze is ook vaak op bezoek geweest bij verzamelaars van die kostbare bloemenboeken, van de hand van bijvoorbeeld Elizabeth Blackwell, Franz Bauer of Pierre-Joseph Redouté.
Aan al deze voorgangers moest Kwaaitaal denken toen ze haar bloemen vastlegde, en ze haar foto’s direct nummerde als P1, P2 et cetera, met de P van pagina. Van het begin af aan heeft ze haar foto’s gezien als pagina’s in een boek, het bloemenboek dat u nu in handen heeft. Ze liep een paar jaar op de zaken vooruit. Maar nu heeft ze dan haar eigen Florilegium.
De aandacht die ze voor haar object heeft, vertoont overeenkomst met de precisie van haar illustere voorgangers. Maar het grote verschil tussen de kunstenaars van vroeger en die van vandaag is het gebruikte gereedschap.
Hoe is Danielle Kwaaitaal te werk gegaan, voordat ze de verbluffende resultaten bereikte waar wij nu doorheen mogen bladeren, en weer terug, elke keer weer verrast door de details, de kleuren en de sublieme show die haar bloemen onder water opvoeren?
‘Ik heb een bak die tot de rand is gevuld met vele liters water, mijn onder-water-studio, en dien inkt toe. Ik kan kiezen uit een heleboel inktkleuren, en die meng ik ook zelf. Inkt zorgt ervoor dat ik een niet-fotografische scherptediepte in het beeld krijg. Het water en die inkt samen geven een effect dat vergelijkbaar is met een softbox, een kap op je lamp waardoor je een heel diffuus licht krijgt. De verhouding water en inkt is heel veel passen en meten, dat heeft invloed op de schaduwwerking, je licht en donker, in het beeld.
Bij een fotosessie heb ik verschillende bloemen en boeketten klaarliggen. Meestal vraag ik assistentie. Ik zit vóór de bak, de assistent verplaatst de bloem soms een beetje. Het zoeken naar de juiste compositie vergt tijd.
Soms gaat het vanzelf goed. De chrysant, moet je zien, die ligt met zijn gezicht bijna tegen het glas aan. Sommige bloemen stonden er in één keer op, zoals de ranonkel die op het omslag van dit boek staat, en waarop je zo mooi die luchtbelletjes op het blad ziet liggen. Zodra je een bloem onderdompelt, neem je zuurstof mee, en die gaat zich hechten aan blaadjes - kortstondig, ze laten ook weer los, dus moet ik niet te lang wachten voordat ik afdruk.
Andere bloemen wilden niet meteen doen wat ik wilde. Die openbaarden zich niet snel op hun allermooist aan mij. Dan kun je er een hele dag mee bezig zijn. De winterkrokus bijvoorbeeld, die je in de winkel koopt als knol. En die loopt vanzelf uit, zonder water. Magie. Ik had een stuk of tien verschillende winterkrokussen op een schaal. Van die tien was er maar eentje die mee wilde werken. Het mooie van werken met water, vind ik, is dat er ook altijd een factor toeval meespeelt.
Het onderwerp van dit project is klassiek: kunstenaar legt bloemen vast. Maar op déze manier kunnen ze alleen in deze tijd vastgelegd zijn. De belichting is met de nieuwste technieken gedaan. Ik heb een aantal lampen om de bak heen staan, en probeer de effecten uit. De inkt gaat meteen het water in. En dan komt de bloem. Die leg ik vast, misschien 100 keer per bloem. Daarna begint het kiezen uit de duizenden foto’s die ik heb gemaakt. Dat is het praktische bloemlezen.’
‘Mijn weekindeling is als volgt. Twee dagen per week ben ik aan het fotograferen, en de rest ben ik bezig met de selectie, en met de nabewerking - dat is het veranderen van de kleurcurves. Kort gezegd: het uiteindelijke resultaat van het werk is een omkering van de realiteit. We kennen allemaal het pulserende licht van een monitor. Dat is mijn referentie. Daar kijk ik naar. Ik zit de hele dag achter mijn monitor. Dat pulserende licht wilde ik graag overbrengen. Ik heb een speciale techniek ontwikkeld voor de computer waardoor je de licht- en donkerpartijen omkeert, zodat het object licht gaat geven. Dat is het wonderbaarlijke effect van mijn bloemen; het licht komt niet van buitenaf, maar van binnenuit. De bloemen zélf geven licht.
Er zijn vier verschillende formaten waar ik de foto’s op heb afgedrukt. De kleinste zijn 30 centimeter hoog, die noem ik studies. Oefeningetjes. Dat zijn de soldaatjes voor de grotere werken. Dan heb je het formaat 55 centimeter, daarna 80 centimeter, en dan 120. Dat is een voornaam formaat. Op die foto’s zie je de nerfstructuur zo goed. Het beeld omarmt je helemaal. Daar zit zo veel detail in, dat je er een beetje door wordt opgeslokt.’
‘Met de Florilegium-serie is het mij gelukt om anders naar de werkelijkheid te kijken. Om de een of andere reden heb ik daar behoefte aan. De realiteit geeft mij geen voldoening. De verbeelding wel; daardoor kan ik de dagelijkse realiteit even uitschakelen, want die vind ik voorspelbaar en saai. Banaal misschien ook, maar ik denk dat saai het beste woord is. Er is niks verhevens aan de realiteit. Van zichzelf heeft ze niet zoveel klasse.
Dat heb ik altijd gevonden. Ik was geen kind dat fotootjes maakte. Mijn eerste camera kreeg ik pas toen ik twintig was en op de modeacademie zat, Bijenveld in Amsterdam. In de jaren daarvóór, nog zonder camera, ontdekte ik wel al dat het mogelijk was om in te grijpen in de werkelijkheid. Toen ik kind was, een jaar of elf denk ik, in de jaren zeventig in Ermelo waar ik ben opgegroeid, verzamelde ik in de herfst alle bladeren die van de bomen waren gevallen, deed ze thuis in plastic zakjes, en hing ze de volgende dag weer terug in de bomen. Zo zonde vond ik het. Dat moet mijn eerste verzet tegen de zwaartekracht zijn geweest. En mijn eerste conceptuele kunstwerk, al was ik me dat niet bewust.
Dode vogels, die nam ik mee, bond ze onder de snelbinder van de BSA-fiets die ik voor mijn verjaardag had gekregen, en dan zag mijn moeder me aankomen met, zoals zij zei, “alweer een dood dier op de fiets”. Die begroef ik dan in de tuin. Zo was ik als kind voortdurend bezig om mijn wereld te ordenen. Mijn ouders hebben dat misschien wat typische gedrag nooit bestraft, of mij daarin beperkt.
Ik deed het uit mezelf, in mijn eentje, niet met vriendinnen of zo, het was geen demonstratie. Ik denk dat ik nog altijd iets van die kinderlijke intuïtie heb, in de keuzes die ik maak. Het observeren, en op onderzoek uitgaan, dat is daar ontstaan. En het vertrouwen op mijn intuïtie.’
‘In het jaar dat ik aan de bloemenfoto’s werkte, was ik er volledig door in beslag genomen. Ik had zelf ook een grote bak om mijn hoofd. Bijna alsof ik in een andere dimensie zat. Voor prikkels uit de buitenwereld kan ik me altijd goed afsluiten. Ik heb een enorm arbeidsethos. Sta vroeg op, en ga dan naar mijn studio, die ik als mijn veilige omgeving beschouw.
Het was ook weer een mooi moment om Florilegium af te ronden na een jaar, wat voor mij exceptioneel lang is. Ik hou van vernieuwing en avontuur. Hoewel ik nog steeds met water werk: de nieuwe serie waar ik hierna aan ben begonnen, heet Ultraviolet, en gaat over het kleurenspectrum van wat wij kunnen ervaren. Dit keer zijn vazen mijn model. Dat verwijst natuurlijk naar de Italiaanse schilder Morandi, die zijn leven lang in Bologna potten en kruiken en vazen heeft geschilderd.
In de nieuwe serie speelt de zwaartekracht een heel andere rol: de vazen staan echt op de bodem. Waar de bloemen zich als vanzelfsprekend hebben aangediend - kijk naar mij, ik ben mooi onder water -, heb ik nu gekozen voor voorwerpen die geen intrinsieke schoonheid bezitten, of dat niet van zichzelf weten. Anders dan de bloemen, die daarvan overtuigd zijn.
Heel gewone, gemiddelde vaasjes, niet ontworpen door iemand die daar bijzondere gedachten bij had. Het gevecht dat ik moet leveren om daar iets van te maken, is enorm. Ik heb soms vijf verschillende composities gefotografeerd. Dit gaat over transparantie, gelaagdheid, ruimte. In het fotolab zijn ze dubbel gedrukt, waardoor er een andere kleurintensiteit ontstaat. Ik dacht eerst dat dit een compacte serie ging worden. Maar tegenwoordig loop ik soms op een rommelmarkt, en vallen mij bepaalde vaasjes ineens op.
Van bloemen naar vazen, het lijkt misschien een logische stap. Maar schoonheid toekennen aan iets dat niet mooi is, blijkt behoorlijk ingewikkeld te zijn. Ja, en je ziet het, hier in de studio, daarginds staan ze. Ze rukken op, de vaasjes. Het is de start van een nieuwe reeks.
Mijn werk begint zich los te zingen van de fotografie. Het lijkt erop alsof ik meer en meer de kant van de schilderkunst opgetrokken word. Nadat de foto is gemaakt, na het vastleggen, ontstaat er een tweede leven: de kunst en de verwondering. Mijn ideaal zou zijn: een foto maken zonder camera. Ik zie mezelf niet als een fotograaf, maar als een kunstenaar met een camera.’
III
Terwijl Danielle Kwaaitaal verder gaat met de nieuwe serie, haar hedendaagse reverence aan Morandi, sluit het bezoek de deur van haar studio, neemt de pont van Amsterdam-Noord naar de stad, en in het kwartier dat hij water onder zich heeft, betrapt hij zich op de gedachte dat hij voorlopig nog wil verwijlen bij haar clematis, dahlia, hibiscus, freesia, mimosa en lisianthus. Op sierlijke wijze nodigt Kwaaitaals Florilegium de kijker uit een lezer te worden, van deze bloemlezing zonder woorden, poëzie in beelden. Er blijft telkens zo veel aan te ontdekken.
De bijna hoorbare stilte, de fijnzinnigheid van de bloemen die ons niet nodig schijnen te hebben om hun schoonheid in uitbundigheid te tonen, de tijdelijkheid van hun bloei, de suggestie dat we hier voorgeschoteld krijgen hoeveel ons ontgaat als we onaandachtig zijn, de verleiding om te beschouwen, toeschouwen, aanschouwen, door kijken deel te hebben aan iets ongekends, beweging die is vastgelegd maar slechts voor dit ene moment, beweging die nadat wij hebben gekeken alweer verder deint en wuift, een voorstelling waar we sprakeloos van worden, op een welkome wijze, een voorstelling die ons verlost van het woord, doordat we ons laten inpalmen door het beeld dat onze blik moeiteloos weet vast te houden, de rijkdom van bloemen die een wereld schenken die we vaag menen te herkennen, als iets in onszelf - zou het komen doordat wij zelf ooit uit het water zijn gehaald en nog steeds niet zonder kunnen bestaan? -, een wereld die we gewoonlijk zo gemakkelijk verzuimen te eren, en die zich laat aanraken met de woorden teder en vervullend, zodra we dit boek dichtklappen willen we direct terug, onze blik opnieuw in verstrengeling met de beelden, we voelen wat er gebeurt maar begrijpen het nauwelijks, en dat deert ons niet, want alles spreekt vanzelf aan deze durende omhelzing die geen tekst nodig heeft, elke denkbare ballast wordt weggespoeld, totdat alleen overgave overblijft en wij, onbereikbaar voor iedere onderbreking, mogen wegdrijven in eindeloos en gewichtloos geluk.